De Javaanse term karawitan - afkomstig van het stamwoord rawit ('fijn') - komt reeds voor in 18e/19eeeuwse geschriften als Serat Centhini en Serat Gulang Yarya en verwijst respectievelijk naar het gamelanspelen (olah rawit) en naar de 'kunst van de gezongen poëzie' (tembang), gamelanmuziek, dans, wayang en de ambacht van gamelaninstrumenten alsook van de wayang poppen (Perlman 1991:28). In de jaren vijftig en zestig zijn door de regering in heel Indonesië scholen opgericht, zoals de middelbare muziekschool de SMKI (Sekolah Mengenah Karawitan Indonesia). De term doet veel stof opwaaien, getuige de discussie op de gamelansite van Dartmouth, want in principe zou alle traditionele muziek (in heel Indonesië) karawitan genoemd kunnen worden. In onderhavige scriptie houdt karawitan traditionele Midden Javaanse gamelan, het instrumentarium en zijn spelers in. In dit hoofdstuk wordt geen aandacht geschonken aan de regionale varianten; zie hiervoor Sutton's "Traditions of gamelan music in Java. Musical pluralism and regional identity" (1991). Ik maak ook geen onderscheid tussen de hof- en de volksgamelan. Volgens Sumarsam is dit onderscheid gebaseerd op het westerse paradigma klassieke- en volksmuziek (1995: 125). De enige verschillen tussen hof- en volksgamelan zijn te vinden in het repertoire en in de verfijning van de muziekpraktijk (Sumarsam 1995: 126). Hieronder zal de plaats van de rebab in dit repertoire kort worden besproken. En alvorens de verhouding van de rebab ten opzichte van de kernmelodie en de zangpartij aan bod komt, wordt de textuur van de muziek toegelicht. Tot slot zal de belangstelling voor en de ontwikkeling van traditionele gamelan worden besproken.